Andy Warhol, zoon van Tsjechische immigranten, begon zijn carrière in de reclamewereld. Hij hield zich voornamelijk bezig met het ontwerpen van platenhoezen, weerkaarten voor de televisie en kerstkaarten. In 1959 exposeerde hij voor de eerste keer zijn kunstwerken bij de Bodley Gallery in New York. Hij vond zelf de simpele, maar tijdrovende techniek van de ‘blotted line’ uit, waarmee hij zijn karakteristieke illustraties maakte.
Naast de Brillo-boxen en de platenhoes van The Velvet Underground & Nico zijn de zeefdrukken van de Campbell’s Soup en de portretten van Marilyn Monroe, Mao Zedong, Elvis Presley, Jackie Kennedy en Elisabeth Taylor zijn intussen wereldberoemd. Warhol begon zeefdrukken te maken in 1962. Deze druktechniek werd al snel zijn belangrijkste werkwijze. In hetzelfde jaar werd in New York zijn atelier ‘The Factory’ opgezet. Met behulp van werknemers realiseerde Warhol daar een hoge kunstproductie, die inderdaad iets weg had van een fabriek. Met zijn methode van massaproductie, benaderde Warhol de kunst op een voor dat moment revolutionaire manier.
Het idee van een origineel kunstwerk was in zijn visie niet langer van toepassing. Hele series met identieke gezeefdrukte portretten werden vervaardigd, en ook werden er films, fotografische werken en muziek gemaakt. Schilderkunst was niet langer heilig, hij koos voor andere technieken en hij ondermijnde bewust het idee van het unicum, dat kort daarvoor nog zo belangrijk was geweest in de kunst van het Amerikaanse abstract expressionisme.